Hier volgt de brief die de profeet Jeremia vanuit Jeruzalem heeft gestuurd aan de overgebleven oudsten onder de ballingen, aan de priesters, de profeten en alle anderen die Nebukadnessar vanuit Jeruzalem naar Babel had gevoerd. Hij schreef deze brief toen koning Jechonja, de koningin-moeder, de hovelingen, de leiders van Jeruzalem en Juda en de smeden en wapenmakers al uit Jeruzalem waren weggevoerd. Hij liet hem bezorgen door Elasa, de zoon van Safan, en Gemarja, de zoon van Chilkia, de gezanten die namens koning Sedekia van Juda naar koning Nebukadnessar in Babel reisden. De brief had de volgende inhoud:
‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël, tegen de ballingen die Hij vanuit Jeruzalem naar Babel heeft laten voeren:
Bouw huizen en ga daarin wonen, leg tuinen aan en eet van de opbrengst, ga huwelijken aan en verwek zonen en dochters, zoek vrouwen voor je zonen en huw je dochters uit, zodat zij zonen en dochters baren. Jullie moeten in aantal toenemen, niet afnemen. Bid tot de HEER voor de stad waarheen Ik jullie weggevoerd heb en zet je in voor haar bloei, want de bloei van de stad is ook jullie bloei.
Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël:
Laat je niet misleiden door je profeten en waarzeggers. Hecht geen geloof aan hun dromen; ze dromen slechts wat jullie wensen. Wat ze jullie in Mijn naam profeteren zijn leugens. Ik heb hen niet gezonden – spreekt de HEER.
Dit zegt de HEER:
Als er in Babel zeventig jaar voorbij zijn, zal Ik naar jullie omzien. Dan zal Ik Mijn belofte gestand doen door jullie naar Jeruzalem te laten terugkeren. Mijn plan met jullie staat vast – spreekt de HEER. Ik heb jullie geluk voor ogen, niet jullie ongeluk:
Ik zal je een hoopvolle toekomst geven. Jullie zullen Mij aanroepen en tot Mij bidden, en Ik zal naar jullie luisteren. Jullie zullen Mij zoeken en ook vinden, als jullie Mij tenminste met hart en ziel zoeken.